Het huidige staalijzeren skûtsje is ontwikkeld uit oude scheepstypen. Die kregen nieuwe vormen door veranderingen in techniek, vaarwegen en gebruiksfunctie. Bouwers en klanten bepaalden samen die ontwikkeling, die aan de hand van bestekken en beschrijvingen te volgen is.
Twee belangrijke fasen in die evolutie krijgen extra aandacht. De introductie van de terpmoddervaart rond 1850 en de overgang van hout op ijzer in de jaren 1889-1905.

Scheepsbouw

Scheepswerven
Meer dan twintig van de honderdtwintig Friese werven en hellinkjes die hier tot ver in de negentiende eeuw nog bestonden hebben ijzeren schepen gebouwd. Daarnaast bouwden Groningse werven af en toe voor Friese rekening.

Bestekken
Scheepsbouwers legden de specificaties van te bouwen schepen meer of minder nauwkeurig vast. Deze bestekken dienden vaak als deel van de overeenkomst met de schipper en briefing aan het personeel.

Doem van eer - 'Æbelina'
Pronkjuweel van het skûtsjemuseum. De ‘Æbelina’, later ‘Dorp Grouw’, was een houten fearskipke van ruim twaalf meter lang, dat een beurtdienst voer van Grouw op Leeuwarden en Sneek.